Iedereen heeft een tongval. We klinken Twents of Rotterdams, Marokkaans of corporaal. Of denk je dat jijzelf, als Nederlandse schrijver, strikt neutraal praat? Vraag dan maar eens aan een Vlaming hoe die daarover denkt. Ongemerkt zijn we in onze gesproken taal besmet door degenen met wie we omgaan. Jij, ik, wij allemaal.
Trouwens, in onze geschreven taal net zo goed. En ik bedoel nu niet dat jouw stijl misschien wel de invloed laat zien van die literaire auteur die je zo bewondert. Nee, helaas: onze papieren tongval, onze penval, bestaat vooral uit allerlei wijdverbreide schrijfmaniertjes. En júíst wijdverbreid onder de wat hoger opgeleide taalminnaars. We hebben in ons hoofd een hele hersenkwab vol regeltjes die sluimert zolang we kletsen, maar die aanspringt zodra we de hand aan het toetsenbord slaan. We zéggen onbekommerd dingen als ‘dat is de baas d’r stoel’ en ‘dat overhemd, waar heeft ie die gekocht?’ (Jawel, echt, dat zeg je. Hoe hard je het nu ook ontkent, het is zo. Geloof me.) Maar in geschreven teksten beschouwen we die dingen als fout. Fout, fout, fout.
Hoe kan dat nou? Is geschreven Nederlands soms een andere taal dan gesproken Nederlands?
Je zou het bijna denken. Want net zoals we dingen zeggen die we nooit zouden schrijven, schrijven we van alles wat we nooit zouden zeggen. Ik denk aan zinnen als (en ik geef er meteen twee:) ‘De provincie moet haar plannen uitvoeren. Dit is van groot belang.’ Háár plannen? Dit? Wat je zou zéggen, is ‘zijn plannen’ en ‘dat’. Waarom schrijven we dat dan niet? Tja – kwestie van penval.
Let wel, ik beweer niet dat ‘haar’ en ‘dit’ fout zijn. ‘Provincie’ was van oudsher vrouwelijk, en het woord ‘dit’ is in dat zinnetje grammaticaal correct gebruikt. Maar het tekstje is wel meteen iets uit een beleidsstuk. Dat mag, dat is een legitieme keuze. Zeker in een beleidsstuk. Maar het is dus wel een keuze – een stijlkeuze.
Net zoals het een stijlkeuze is, en geen taalfout, om ‘de baas d’r stoel’ te schrijven. Dat is spreektalig, maar het valt nog steeds ruimschoots binnen het begrip ‘algemeen Nederlands’. En kun je naar ‘het overhemd’ verwijzen met ‘die’? Ja. Want al ziet het er op papier raar uit, in ons spreken van alledag doen we dat de hele tijd. En de Nederlandse taal is tenslotte datgene wat Nederlandstaligen met elkaar spreken. Per definitie. Wat zou het anders moeten zijn? Dus als je als schrijver naar ‘overhemd’ verwijst met ‘die’, is dat een stijlkeuze. Een vrij gedurfde stijlkeuze, dat wel. Althans, nu nog.
Bepleit ik nou dat schrijvers er maar met de pet naar moeten gooien? Dat alles goed is en alles mag? Integendeel. Schrijvers van nu moeten het Nederlands van nu grondig beheersen. Liefst in al zijn variatie, van ouderwets tot innovatief, van kansel- tot straattaal: van ‘gij beseft’ tot ‘hun beseffen zich’, van ‘het maagdeken welk’ tot ‘het meisje die’, en nog veel meer.
Want taalfouten, die bestaan voor schrijvers niet. Voor ons bestaan enkel stijlkeuzes. Om niet voortdurend weer in diezelfde penval te lopen.
In zijn lezing ‘De verrassingen van onze taal’ op Schrijf! 2017 zal Gaston Dorren eye-openers en praktische schrijftips met je delen. Ook krijg je de gelegenheid om je eigen taaldilemma aan hem voor te leggen.
Sanne Visch
Laatste berichten van Sanne Visch (toon alles)
- Hoe schrijf ik een goed dialoog? - 17 september 2020
- Boekmarketing: Als je een boek schrijft wil je het ook verkopen - 6 juni 2018
- Volg de gratis online workshop! - 20 januari 2017
Hoi Gaston,
Volgens mij schrijf ik best veel ‘bijvoeglijke naamwoorden’ in mijn zinnen en teksten. Hierdoor kunnen de zinnen heel lang en wollig worden. Ook gebruik ik vaak de punt-komma, en voeg ik vaak zinnen samen. Is dit voor een lezer misschien lastig of hinderlijk en kan ik dat beter vermijden?
Hieronder zal ik een voorbeeld geven van een stukje tekst van mij, waaruit dat denk ik best wel blijkt:
“Als ze haar ogen weer open doet, fonkelt het diepblauwe water haar toe door het warme zonlicht dat erop schijnt.. Prachtig! Ze heeft er absoluut geen idee van hoe lang ze hier nu al zit; maar het moet wel al even zijn, want ze was vanmorgen al vroeg heel stil het huis uit geslopen en hierheen gekomen. Daar hield ze van, om vroeg in de morgen alleen naar buiten te gaan, als het net licht is en de watervogels massaal in het meer zijn neergestreken, en dan daar aan het water te gaan zitten, één met de natuur, de stilte en de rust. Het ruikt dan ook altijd zo lekker fris en gezond, weer een nieuwe dag. En wat een mooi licht! Ze nam vaak haar camera mee om dan te fotograferen en alles door een lens te bewonderen en in te zoomen.
De berglucht en het verblijf in de bergen hebben haar tot nu toe absoluut goed gedaan, dit is echt wat ze nodig had. Wat een contrast met de hectiek van de afgelopen jaren! Het heeft haar veel tijd gekost om te komen tot wie ze nu is; een gelukkig en tevreden mens, beseffend hoe kostbaar haar leven is en wat ze voor anderen allemaal kan betekenen. Ze heeft diep moeten gaan, een weg met grote hoogtes en grote dieptes, en dit heeft haar, uiteindelijk, tot hier gebracht.
Soms is alles wat je nog nodig hebt, van omgeving te veranderen. Geen slechte aanbeveling, om hierheen te gaan”.
Dank alvast voor je inbreng!
Groeten, Silvie