Schrijftips voor superdialogen

Dialogen geven je scènes snelheid. Het is alsof je even een dot gas geeft in de bocht. Althans, als je het goed doet. Om te zorgen dat jij bij de gasgevers gaat horen, geef ik je vijf tips die je daarbij helpen.

Ten eerste: ‘Ja, want, en, dus, maar…’

Hele bladzijdes kletsen sommige personages vol. En geen van de gesprekspartners haalt het in zijn hoofd om deze ouwehoer te onderbreken. Blijkbaar hebben ze allemaal een stuk duct tape over hun mond. Anders hadden ze er van alles tussendoor geroepen, zoals mensen dat doorgaans doen.

Lange monologen: het is als een tenniswedstrijd waarbij beide spelers vanaf de achterlijn elkaar hoge ballen toeslaan. Snel elkaar laten afwisselen geeft veel meer dynamiek. Tak-tak-tak heen en weer: twee spelers aan het net en het publiek staat op de banken.

Ten tweede: ‘Wil je koffie?’ – ‘Ja’

We moeten onze machete heffen en alle nietszeggende uitspraken in de tekst weghakken.

Als jouw personage dingen zegt die mensen de godganse dag al om zich heen horen, waarom zouden ze dan dat boek lezen? Kunnen ze net zo goed tijdens de koffiepauze op het werk hun oren open houden.

Dus grijp elke zin die gezegd word aan om iets over je personage duidelijk te maken. ‘Gebruik je melk in je koffie?’ Hier is een formeel iemand aan het woord, met dat gebruiken. ‘Of nee,’ gaat deze dame verder, ‘jij bent er natuurlijk zo een die het enorm interessant vindt staan om koffie zwart te drinken.’ Een vooringenomen tante ook nog, zo te zien.

En die andere, laat die dat over zijn kant gaan? ‘Zeg moet ik die suiker er met mijn snikkel doorheen roeren, of hebbie ook nog een lepeltje voor me?’ Ahem, jullie hoeven niet allemaal even grof als ik te worden, maar je snapt waar ik heen wil. Door hóe ze praten, krijgen de personages eigenheid.

Ten derde: ‘Je weet toch dat ik vegetariër ben!’

Als je jezelf een zin ziet opschrijven die begint met: ‘je weet toch…’ dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen. De figuren in jouw verhaal zijn zich van geen publiek bewust. Ze zullen dus nooit iets zeggen dat is bedoeld om de lezer te informeren.

Dus wat je die personages ook laat zeggen: zorg altijd dat de lezer niet doorheeft dat je hem informeert. ‘Mag ik vragen wat dat dode beest op mijn bord doet?’ – ‘Dat is niet dood, dat is nieuw. Soyadinges.’ – ‘Het ziet er dood uit.’ – ‘Ja. Dooie soya. Nou goed?’

Ten vierde: het oor wil ook wat.

Hoewel de meeste mensen hun boeken niet hardop lezen, wil je toch dat de tekst lekker bekt. De ‘dooie soya’ in de vorige alinea werkt goed (allez, dat vind ik), omdat er klankherhaling in zit. Misschien dat de lezer het niet expliciet opmerkt, maar hij merkt wel dat hij als een speer door de tekst gaat. Dat is de schrijverstruc: je bereikt je effect, zonder dat je verraad hoe je het doet.

Ten vijfde: ‘Sorry, ik zat niet te luisteren’

In verhalen van beginnende schrijvers geeft iedereen keurig antwoord op vragen. De een zegt wat; de ander reageert daarop. Veel spannender is het, als ze langs elkaar heen praten. Ze hebben allebei hun eigen verhaal te vertellen. O ja, en verderop in het gesprek wil er eentje best nog even terugkomen op een eerdere opmerking.

Omdat je veel kunt leren van het lezen van romans: wie heeft er tips voor de boekschrijven.nl lezers? Welke schrijver of schrijfster maakt mooie dialogen? Laat je tip hier achter!

The following two tabs change content below.

David Mulder

Ik geef schrijfles sinds 1999. En natuurlijk zit ik zelf een groot deel van de dag te tikken. Ik maak allerlei soorten teksten, maar de meeste energie steek ik in mijn romans.

Laatste berichten van David Mulder (toon alles)